Loading...

Oh my Buddha!

Bandong Sawan, 1 oktober 2017 – ‘Falang, falang!’ Drie meisjes in schooluniform jakkeren met hun fietsen over het smalle straatje. Alsof de dorpsmeester hen op de hielen zit. En passant plakken ze de titel “falang” als een visitekaartje op ons voorhoofd.

Zo, die zit. Nu weten we zeker dat we een grote neus en witte huid hebben. Officieel is het trouwens “farang”. Maar elke Thai vindt het een stuk makkelijker de “er” voor een “el” in te wisselen. We zullen het woord vaak horen. In dit gedeelte van LOS (Land of Smiles) beschouwt jong en oud elke witte westerling nog als een bezienswaardigheid. Best leuk die kant van de medaille ook eens mee te maken.

Ban Nungpraduk is een rijstkorrel in het noordoosten van Thailand; precies tussen het stokoude Nahkon Phanom aan de Mekong en het iets vitalere Sahkon Nahkon zestig kilometer het binnenland in. Met de locale hobbelbus is een ritje van de machtige grensrivier (met Laos) naar het dorp in een half uur te doen. Ban Nungpraduk heeft zevenhonderd inwoners – de meesten bestaan van land, vee en elkaar – , een school, enkele winkeltjes en een afhaal-Thai. Jumbo-portie noedels met vlees en groenten van topkwaliteit voor een halve euro. Uiteraard is er ook een tempel. Want de geest van Boeddha zweeft voortdurend door de poriën van Thailand.

Bamboe en rijst
De dorpelingen van Ban Nungpraduk leven in heden en verleden. De kleefrijst zit in traditionele, gevlochten korfjes. Die hang je zo over de schouder om mee te nemen naar het werk op de velden. Daar staan ook de boerderijen van hout, bamboe en golfplaten. ‘s Avonds keren de mensen terug naar hun huizen in het dorp. Een aantal heeft water, elektriciteit en een televisie als er goed wordt geboerd. Maar in Ban Nungpraduk gaat dat lang niet voor iedereen op. De armoede gaapt je in sommige “soi” (dwarsstraatjes) tegemoet. Een hangmat vormt vaak het enige comfort en de goot achter het huis is tevens wasplaats.

Kaalgeschoren gasten
‘Falang! Khâo?’ Ik tuur in de schemering. Nee, geen schooluniform te zien op straat. Het is de lokroep van een oude bes in een grauwe wikkellap, Ze nodigt me vanuit de houten serre voor haar huis uit voor het avondmaal. Je bent hier niet in Wassenaar, vertelt de bouwval achter haar. Toch wil het mensje haar weinige voedsel delen met die rare farang. Een dag eerder zat ik tijdens een ceremonie voor de doden in de dorpstempel naast een jonge moeder. Versleten gebit en kleren, maar wél een bordje rijst met vruchten in haar handen. Een geschenk voor de monniken. Terwijl die kaalgeschoren gasten in hun oranje gewaden baden in weelde. Ze leven niet voor niets in met goud beslagen heiligdommen.

Route naar Verlichting
In dit land geven de armen aan de rijken. Want ook ik, welvarende farang, word in die gouden toren bijgezet. Ondanks het gepruttel in mijn buik sla ik het gebaar van het oudje vriendelijk af en wandel verder. Natuurlijk ben ik in haar ogen buitensporig rijk. Maar bij zoveel gastvrijheid past slechts bescheidenheid. Terwijl ik het voorval overpeins, besef ik in alle nederigheid, dat na twee weken Thailand al een ‘Boedha’ in mij huist. Lieve help, da’s wel heel erg snel. Het pad naar de verlichting begint dus in Ban Nungpraduk. Kijk, dat melden die toeristenboekjes nou weer niet. Misschien moet ik morgen een mandje kleefrijst naar de tempel brengen. Wie weet, mag ik ook binnenkort mijn handen omhoog houden.